- blad nr 19
- 30-11-2013
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Het brein en de mythes
“Er is bij docenten veel interesse in de werking van het brein. Dat is natuurlijk heel goed, alleen is er momenteel nog weinig goede informatie over het brein beschikbaar voor hen.” Neuropsycholoog Sanne Dekker promoveerde onlangs binnen het Centrum Brein & Leren. “Uit een van onze onderzoeken bleek dat er momenteel behoorlijk wat misvattingen, oftewel neuromythen, circuleren onder docenten in het basis- en voortgezet onderwijs. Het meest voorkomende misverstand is dat je de leerlingen les moet geven in de leerstijl van hun voorkeur, dus lesstof heel visueel of juist auditief aanbieden. Terwijl er wetenschappelijk geen enkel bewijs is dat dit beter is voor de prestaties. Natuurlijk zijn er verschillen tussen leerlingen, maar je moet je juist richten op een brede ontwikkeling en alle leerstijlen toepassen.”
Ook het verhaal over mensen die een beter ontwikkelde linker- dan wel de rechterhersenhelft hebben, heeft enorme proporties aangenomen, maar klopt niet. “Het ligt veel genuanceerder. Tussen beide hersenhelften zijn heel veel connecties en ze hebben veel functies gemeenschappelijk.”
De prefrontale cortex, het voorste gedeelte van de frontale hersenkwabben, die nog door ontwikkelt tot na het twintigste levensjaar, klopt dat dan wel?
“Ja, met name de gebieden die belangrijk zijn voor het beheersen van impulsen, overzien van de gevolgen van eigen gedrag, en het plannen van werk, ontwikkelen zich laat. Gemiddeld genomen verloopt de ontwikkeling van meisjes sneller.” Door de ervaringen op de basisschool of doordat kinderen met hun ouders veel geoefend hebben, zijn er echter belangrijke individuele verschillen. “Dan zijn ze wel goed in plannen of zelfstandig werken. Wacht daarom niet tot de ontwikkeling van de hersenen voltooid is, het brein is veranderlijk en wordt gevormd door de ervaringen.”
Jongens doen het, volgens Dekker, over de hele linie niet per se slecht. Ze onderzocht de motivatie van leerlingen van tien tot negentien jaar om met school bezig te zijn. Dan blijkt dat jongens vaker dan meisjes ‘werk vermijdend’ zijn, ze willen niet al teveel moeite doen voor school. Bij meisjes ligt dat op 10 procent, bij jongens op 20 procent. “De verschillen zijn niet enorm, maar ze zijn er wel en ik denk dat het goed is daar in je pedagogische aanpak rekening mee te houden. Vooral als je bedenkt dat onderdelen van de prefrontale schors al in de vroege kindertijd starten met hun rijping. Dat geeft veel mogelijkheid voor stimulering.”
Impulsief
Samen met haar promotor, prof. Jelle Jolles, ontwikkelde ze de training ‘Leer het brein kennen’ voor jongens die nog wat druk en impulsief zijn. “Het is voor het eerst dat we een interventie ontwikkelden die uitgaat van onze kennis van het brein. We beginnen met psycho-educatie, dus hoe werkt het brein, daarna krijgen ze tips over het plannen en maken van huiswerk.”
Jolles is een van de eerste neuropsychologen die de vertaalslag maakt naar de onderwijspraktijk. Hij is directeur van het Centrum Brein & Leren Amsterdam, waar Dekker onderzoeker is. Het centrum is hard bezig om inzichten uit de neuropsychologie toe te passen in het onderwijs. Zoals de breinlessen die Dekker in haar proefschrift* beschrijft. Ze werden gegeven in groepjes van zes tot acht jongens (havo/vwo) van twaalf tot veertien jaar, die door hun gedrag een hoger risico lopen op slechte prestaties. “Bij de psycho-educatie leren ze iets over hun brein en over de voorwaarden voor leren. Ze leren bijvoorbeeld over de rol van aandacht en verschillende vormen van afleiding. Ze krijgen dan de opdracht zelf uit te zoeken waardoor ze precies afgeleid worden. De docent en de ouders moeten hen hierbij helpen zodat ze steeds herinnerd worden aan de training.”
En, hielp het?
“We hebben onderzocht of de ‘breinlessen’ effectiever waren dan huiswerkbegeleiding, die op dezelfde manier was opgezet met dezelfde doelgroep. Alleen de inhoud van de lessen was anders. Na vijf weken had de ‘breingroep’ meer inzicht in het eigen gedrag. ‘Ik weet nu wat ik moet doen als ik afgeleid ben’, zei één van de jongens bijvoorbeeld. De meerwaarde ligt dus in het inzicht en de vaardigheden om het eigen gedrag te veranderen. Ze hadden een stopwoord afgesproken om hun aandacht weer bij de les te krijgen. Een docent vertelde me dat hij alleen het stopwoord hoefde te noemen en dat hij ze dan zo weer bij de les had.”
Leraren zijn enthousiast, maar hoe komen zij van hun ‘neuromythen’ af?
“We maken bij het centrum lezingen en workshops over de ontwikkelingen van het brein. Daarin besteden we ook aandacht aan de misverstanden die in omloop zijn. Ik denk dat het belangrijk is om altijd in dialoog te blijven met docenten die geïnteresseerd zijn in het onderwerp. Zij zijn het tenslotte die onze wetenschappelijke inzichten in de praktijk brengen. Samen staan we voor dezelfde uitdaging om de kennis over het brein in te zetten voor de ontwikkeling van leerlingen.”
{noten}
*)Brain Lessons: Neuropsychological insights and interventions for secondary education, academisch proefschrift door Sanne Dekker, Amsterdam 2013, s.j.dekker@vu.nl